Het verhaal van de Reuzen

Manten tekening Lara Breine

Episode 1 - MANTEN

In de verte ziet Jules de opkomende zon boven de Leie verschijnen. Hij staat voor het raam. Het vlas gaat op dit moment door de handen van zijn broer en schoonvader. Hij voelt het: het jeukt aan zijn handen. Jules draait zich om, kijkt zijn vrouw aan. Zweet parelt op haar voorhoofd. Rood aangelopen wangen. Gisterenavond zijn ze in allerijl naar het AZ Groeninge gekomen. Haar water was gebroken. Er wordt geklopt op de kamerdeur. De bovenste knoopjes van zijn doktersjas zijn verkeerd geknoopt.

“Hoe lang heeft u al weeën?”.

Het is gisterenavond rond 22 uur begonnen. Jules stond in de keuken van de boerderij, terwijl op het eerste verdiep gegil klonk. Met twee treden tegelijk liep hij naar boven.

“Maakt u zich geen zorgen, uitzonderlijk grote baby’s zijn mijn specialiteit.”

De hele ochtend laat een mist achter in Jules’ hoofd. Weinig kan hij er zich van herinneren. Er was zweet. Tranen. Gekerm. Een nieuwe verpleegster. De geur van koffie. Zijn vrouw ligt uitgeput in het bed. Manten ligt naast haar in een volwassen ziekenhuisbed dat dienst doet als wieg. Want geen kribbe in het hele ziekenhuis is groot genoeg voor dat kind.  Er klopt iemand op het raam. Jules doet open en ziet zijn schoonvader staan. Die glundert van trots. Zijn tweede kleinzoon is een grote kerel, net als hij.  Zelf verhuisde die Noord-Franse reus van Valenciennes naar het Kortrijkse om er ook zijn geluk te beproeven. 

Al snel ontgroeit Manten de kleren van zijn oudere broer. Ook die van zijn vader. Tegen zijn tiende verjaardag, gaat zelfs de oude overall van grootvader knellen. Voor dat verjaardagsfeest zijn moeder en vader druk in de weer. Midden op het erf staan lange tafels. Een groot spit. De hele nacht heeft Manten wakker gelegen, denkend aan de aardbeientaart die moeder gebakken heeft. Hij zou er wel vijf van op kunnen. Die ochtend knalt hij met zijn ogen half open tegen de deurlijst. Hij is opnieuw een paar centimeter gegroeid; voor vader het signaal om iets te ondernemen. Samen met Manten bouwt hij de oude vlasschuur om tot nieuwe slaapkamer.

In betere tijden had vader samen met zijn broer een tweede schuur gebouwd. Nu valt voor het tweede jaar op een rij de oogst tegen. Vader moet de werknemers ontslaan. Mantens broer en zus moeten de school verlaten om te helpen in het bedrijf. Zelf is de groeiende reus nog te jong, al is hij niet van het veld weg te slaan. ’s Nachts, als zijn ouders slapen, strekt hij zijn reuze-arm het raam uit. Zo lang is die, dat hij zonder moeite de aren kan strelen in het veld verderop. Het zachte vlas kriebelt zijn handpalmen.

“Een van mijn zonen moet op zijn minst gestudeerd hebben.”

“Ik wil helpen op het land.” Manten heeft er geen zin in. Het vlas en het roten, daar voelt hij zich thuis. Hier op de buiten is hij vrij. In scholen, daar zijn de daken zo laag. Dan moet hij zich steeds bukken.

“Geen discussie.” Vader is kordaat.

Schuddebollend verlaat Mantens broer de kamer. Hij had maar al te graag verder gestudeerd. Maar er is geen woord tegen vader in te brengen. Manten moet en zal studeren. De eerste Vlaamse reus met een diploma op zak.

Eerst gaat het vlot, maar het derde jaar aan de universiteit verloopt stroef. Voor het eerst moet hij Kortrijk verlaten, naar die stad zo ver van huis. Er gezellig in zijn kamer zitten kan hij niet. Enkel de refter is groot genoeg om te slapen, en dan nog moet hij zijn voeten door de ramen naar buiten steken. Hij maakt weinig vrienden. Liever zat hij op het dak van de KULAK te turen over het water, dromend over de verhalen van grootvader. Over de hoogdagen langs de gouden rivier bij Kortrijk. Telkens kijkt hij uit naar het weekend. Op voorwaarde dat hij de zondag studeert, mag hij de zaterdag helpen. Zijn broer spreekt nog amper met hem. Alsof het zijn schuld is.

 Manten mist de echtheid van het leven op het land. De tastbaarheid van de aarde, de geur van natte gewassen. De kabbeling van de Leie waarboven vogels cirkelen. Dat vindt hij niet in de leerstof. Tot hij in de les de teksten van natuurfilosofen leert kennen. Plots ontdekt hij dat hij ook in boeken rust kan vinden. Maar meer dan ooit leert hij: hij hoort buiten te zijn. Zijn handen als kolenschoppen zijn te grof voor de schoolbanken. Hij kijkt uit naar zijn eerste oogst. Vader heeft hem beloofd dat hij dit jaar mee mag helpen. Mantens broer heeft het huis verlaten, dus vader kan hulp goed gebruiken. Boven zijn bureau hangt een kalender waarop hij dag na dag afkruist tot het zover is.

Manten stapt het veld op. Inhaleert de geur van oogstklaar vlas. Met grote ogen kijken de andere boeren toe hoe de reusachtige gestalte met twee halen van zijn reuzenarmen het hele veld slijt. De mond van een pijprokende landbouwer valt open, de pijp dondert van verbazing op de grond. Van het gerootte vlas maakt Manten zonder verpinken vlaskapellen met enkel zijn duim en wijsvinger. Het is de vlassers in de buurt niet ontgaan. Hoe kan het ook, Mantens schouders torenen boven de velden uit, en als hij even op adem komt, doet hij dat tegen de spits van de Sint-Maartenskerk. Al snel vragen de Kortrijkzanen zijn hulp, en kan hij een flinke zakcent verdienen. Manten wordt een fenomeen tot ver buiten de stadsgrenzen: de reus van het Kortrijkse vlas.

Tekst : Thomas Jacques, Sien Demuynck en Jonas Bruyneel

Illustratie : Lara Breine

Kalle - Flore Deman

Episode 2 - Kalle

Het laatste wat Esmee zich kan herinneren zijn dokters en verpleegsters. Ze lag op bed, haar benen in de beugels. Zweet. Dokter na dokter kwam de kamer binnen. Dit moesten ze zien. Het leek alsof het hele ziekenhuis rond haar stond. Monden die open gingen. Ogen vol verbazing. Pasgeboren? Een kind van zes jaar, leek het. Ineens viel een loden vermoeidheid over haar heen.

‘Hoe lang heb ik geslapen?’

‘Negentien uur.’

Esmee kan het niet geloven. Echt zo lang? Ze neemt de kamer in haar op. Uit haar lichaam komen buisjes. Naast haar ligt ze. Twee bedjes hebben ze tegen elkaar moeten schuiven om haar comfortabel te slapen te leggen. Kalle.

Alle soorten scharen zijn de revue gepasseerd. Het begon met een nagelknippertje. Daarna een kinderschaar. Een gezonde keukenschaar. Tot een snoeischaar uit het tuinhuis. Allemaal zijn ze te klein geworden om haar nagels te knippen. Kalle zit naast haar moeder, in twee bedden die in een hoek van negentig graden als zetel dienen. Zoals ieder weekend lakt moeder haar nagels. Vader en haar drie broers zullen gauw thuiskomen. Moe en afgepeigerd van het zware werk aan de stoommachines.

‘Mama, mag ik ook  rode nagels.’

Kalle’s moeder weet niet wat zeggen. Ze heeft niet genoeg nagellak. Het borsteltje is veel te klein. Kalle voelt de bui al hangen. Ze is te groot. Net zoals ze te groot is voor de schommels op school. Te groot voor haasje over. Te groot om naast iemand te zitten in de klas. Moeder staat op en verdwijnt in het atelier van vader. Even later komt ze terug met een verfpot en borstel.

Trots en ongeduldig staat Kalle haar vader en broers op te wachten voor de deur. Wanneer vader om de hoek verschijnt, loopt ze naar hem toe en toont haar nagels.

‘Kijk papa, net zoals mama’.

Vader strekt zijn arm de lucht in en woelt door Kalle’s haar. Glimlacht en haalt een pakje klei tevoorschijn, netjes verpakt in de krant van gisteren. Vaak brengt hij zo’n restje mee van het werk. Snel loopt ze naar de hoge open zolder en stopt de klei in haar kist. Overal op zolder staan dieren uit klei verspreid. Een levensgrote zoo. Reusachtige tijgers boetseert ze. Haar vriendinnen kijken er steeds met grote ogen naar, terwijl zij in verhouding poezen maken. Kalle houdt ervan om haar dromen te boetseren. Om op reis te gaan met haar dierenvrienden. Cambodja. Panama. Azerbeidjan. Mongolië. Ze reist de hele wereld rond. Haar vriendinnetjes klimmen op haar tijgers om mee op pad te gaan.

 

Moeder vindt dat het tijd geworden is om de schoolbanken te verlaten. Haar broers moesten ook op hun twaalfde gaan werken in de dakpannenfabriek. Op de Pottelberg. Berg? Voor Kalle lijkt het een zielig hoopje aarde. Op echte bergen moet je klimmen. Als ze zich even aan het dak van het station optrekt, kijkt ze los over die Pottelberg. Ze houdt wel van die plaats. Klei is er te over.

Maar daar mag Kalle niet heen. Ze moet helpen in het huishouden. Kalle heeft er weinig zin in. Al snel ontdekt ze dat ze in één keer blazen het huis stofvrij krijgt. Borden en glazen sneuvelen tussen haar handen. Die dingen zijn veel te onhandig. Aan haar kleidieren kan ze niet meer: de trap is niet sterk genoeg voor haar gewicht. Enkel door het zolderraampje kan ze er af en toe nog eens naar kijken.

Vaker gaat ze naar buiten, langs Leie, tegen de Broeltorens zitten. Die zijn net hoog genoeg, en reuzecomfortabel. Met haar voeten in het water droomt ze over verre landen. Af en toe moet ze haar tenen boven het wateroppervlak brengen om het waterpeil opnieuw te laten zakken, zodat de vlassersboten onder de brug heen kunnen. Kalle vindt het leuk om tegen de schippers te praten. Allemaal kennen ze haar. In ruil voor doorgang onder de brug vertellen ze haar de spannendste verhalen. Haar ogen glinsteren. Dan ziet ze zichzelf op de schoolbanken zitten. Studeert ze geografie, om te kunnen reizen. Dat zou een beroep voor haar zijn: reizigster. Met haar grote passen zou ze ver raken.

Wanneer Kalle voor de zoveelste keer een vaas omstoot, kan ze het niet meer aanzien. Ook moeder Esmee zit met haar handen in haar haren. Kalle wil de scherven opraken, bukt zich, maar met haar lange haren zweept ze haar oudste broer omver. Het is hier ook zo vervelend krap. Elke dag gaat ze met rugpijn slapen door het bukken. Vader weet de oplossing. Misschien moet Kalle mee gaan helpen in de kleiputten? Ze zou er een grote hulp zijn. En daarbij, ze hield vroeger toch zo van klei?

Daar staan ze dan, met z’n vieren te wachten op de bus. Natuurlijk past die niet voor Kalle. Eerst gaat ze dan maar op het dak zitten en laat ze zich rijden, terwijl ze met haar dikke teen de struiken aait. Dat kriebelt. De buschauffeur weet niet goed wat hij haar moet aanrekenen. Is dat nu een busrit? Maar al snel vindt ze dat wat saai, en met haar grote benen wandelt ze toch sneller.

Vaders collega’s kijken wantrouwig. Ze voelen zich onwennig. Een vrouw in de kleiputten? En zo jong? Maar dan begint Kalle te graven. Met één hand haalt ze meer klei uit de grond dan vijftig arbeiders samen. De bazen jubelen, en terecht, want in geen tijd draait de pannenindustrie van de Pottelberg meer dan ooit tevoren.

Tekst : Thomas Jacques, Sien Demuynck en Jonas Bruyneel

Illustratie : Flore Deman

Taart - Illustratie Billie Vanderhaegen

Episode 3

De zon staat laag, wanneer Kalle naar de broeltorens vertrekt. Ze kan wel wat rust gebruiken. Het lijkt alsof de hele stad haar nodig heeft. Katten redden uit hoge kastanjebomen. Losse dakpannen repareren. Ook in de kleiputten krijgt ze steeds meer te doen. Sinds enkele weken moet ze zelf de schepen een zetje geven om vooruit te raken. De pannenfabriek heeft nooit zo goed gedraaid. Het doet haar plezier dat ze mensen kan helpen, maar soms wordt het haar te veel. Hier aan het water komt ze tot rust. Kalle droomt over verre steden aan de andere kant van de oceaan.  

Al van ver ziet Kalle hem hoog boven het water uittorenen. Manten, met zijn vader. Ieder weekend scheept hij vlas naar de andere kant van het stad. Wanneer ze de Broeltorens naderen, vertraagt het schip. Manten hopt op de kade, terwijl vader onder de lage brug heen vaart. Hij voelt haar ogen op zijn rug, maar durft niet te kijken. Aan de andere kant van de brug duwt hij zich net te hard van de kant af en landt hij onzacht op het dek. Zijn vader verliest zijn evenwicht op de schommelende boot. Mantens gezicht loopt rood aan; achter zich hoort hij de kirrende Kalle. Schuchter zwaait hij haar tegemoet 

Telkens leunt ze op de zelfde plaats tegen de toren. Die is net hoog genoeg om comfortabel te zitten. Een grote blok klei naast haar. Het dak van de ene Broeltoren is versierd met kleien dieren. Manten neemt zich voor de volgende keer met haar te praten. Week op week passeert de boot er. Hun blikken hebben al tientallen keren gekruist, maar haar aanspreken durft hij niet. De ene keer is ze aan het praten. De andere keer lijkt ze in gedachten verzonken. Haar blik drijft over de Leie.  

Muziek schalt door de Kortrijkse straten. Het is feest. Sinksenfeesten. De hele stad verruilt huizen voor straten en pleinen. Kalle danst met enkele vriendinnen naast het Belfort. Ze moet goed opletten waar ze haar voeten plaatst. Gelukkig is het Belfort er, want op een gewone stoel kan ze niet zitten. Aan de overkant van het plein valt haar de jonge vlasser op. Hoe kan het ook anders, hij steekt hoog boven een tent uit. Verlegen schuifelt hij heen en weer op de muziek. Haar vriendinnen giechelen.  

Komaan, Manten.’..Mantens beste vriend port hem aan, tegen zijn knie, want hoger raakt hij niet. Het is nu of nooit. Hij steekt het plein over. Mensen springen opzij. Zijn reuzenvoet verbrijzelt een tafeltje. Daar staat hij dan. 

‘Wil je iets te drinken?’. Kalle lacht, haar ogen glinsteren.  

‘Een biertje graag.’ 

Enkele minuten later komt Manten met twee vaten bier in zijn hand. Ze praten. Dansen. De grond dreunt. Praten. Nemen een slok bier. Uren glijden voorbij. Het doet hen deugd niet steeds te hoeven bukken om elkaar te verstaan. Ze vergeten iedereen om zich heen. In al zijn enthousiasme stoot Manten zijn elleboog aan het Belfort, en laat een gat achter. 

‘Niet erg, dat kom ik morgen wel herstellen. Kalle lacht 

 

Ze wacht al een uur. In de verte ziet ze het voorsteven verschijnen. Opgelaten staat ze recht. Het was een fijne avond. Tot in de late uurtjes hebben ze gepraat. Haar vader was Kalle komen zoeken, ze moest al lang thuis zijn. Manten had zich geëxcuseerd. Hij springt van het schip in het water. Tot grote verbazing van zijn vader geeft Manten de boot een goede zet.  

Daar is haar lach weer. Hij gaat naast haar op de Leieboorden zitten. De stille reus verandert in een spraakwaterval. Hij vertelt over het vlas. De geur. Het tintelende gevoel in zijn vingers. De jeuk, dat ook. Hoe zijn rug dan te breed is en ze met vier man moeten krabben. Zijn hart smelt als Kalle over verre landen vertelt. Hij sluit zijn ogen.  

 

De klokken van de Sint Maartenskerk luiden opgewekt. Het is feest in Kortrijk. Het eerste reuzenhuwelijk in de stad is een feit. Tot vreugde van hun ouders, die bang waren dat ze nooit iemand zouden vinden. Kortrijk expo doet dienst als feestzaal. Een ambitieuze bakker bakt een gigantische trouwtaart van wel twintig verdiepingen. Met hooivorken genieten ze er samen van. Het grootste cadeau komt van de burgemeester. Omdat ze de stad al zoveel bijgebracht hebben, mogen ze gratis in de Sint-Amandstoren wonen; de enige toren die groot genoeg is voor Manten en Kalle. Een opluchting, want de huizenzoektocht was tot nu geen groot succes.  

 

De witte bruidsweken, die komen abrupt aan een einde door de plots dood van Mantens broer. Om zijn vader te helpen in het familiebedrijf geeft Manten zijn studies op. Kalle is het er niet mee eens. Ze ziet met lede ogen hoe die reuzeverandering in zijn leven Manten heel snel in de toekomst doet kijken. Hoe hij meteen aan kinderen wil beginnen. Zij twijfelt. Is dit het leven dat ze wil? Is ze klaar om haar dromen op te geven? Ze wil de wereld zien.  

Het vlas loopt achteruit. Enkele slechte jaren op rij zorgen voor steeds minder werk. Steeds minder boeren doen beroep op Manten. Hij moet ander werk zoeken. De grote stadsbouwmeester van Kortrijk kan hem goed gebruiken voor het bouwen van de nieuwe bruggen boven de Leie. Met zijn pink houdt hij die omhoog, terwijl de bouwvakkers ze verankeren. Hij doet het werk niet graag, maar mag blij zijn dat hij nog een job heeft.  

Kalle is al maanden op zoek, sinds de sluiting van de kleifabriek. Als secretaresse lukt het niet. Haar vingers zijn te groot voor een toetsenbord. Eenzaam zit ze in de Sint-Amandstoren. De maatschappij is razendsnel veranderd. Alles wordt kleiner. Efficiënter.  

Manten merkt niet dat zijn vrouw ongelukkig is.  Of wil het niet zien. Tot het te laat is. Op de tafel ligt een briefje. Kalle is verdwenen.  

Tekst : Thomas Jacques, Sien Demuynck en Jonas Bruyneel

Illustratie : Billie Vanderhaegen

Illustratie Larissa Viaene

Episode 4

Het staat er zwart op wit. Kortrijk gaat de Sint-Amandstoren slopen. Kalle leest het vol ongeloof. In al die jaren heeft ze Kortrijk veilig opgeborgen in haar geheugen en haar hart. De eerste jaren, toen ze net uit Kortrijk vertrokken was en ging studeren in Dijon, ging dat moeizaam. Er was geen rivier zoals de Leie. Er was geen reus zoals Manten. En overal waar ze slapen wilde was het te klein. Niet comfortabel en ruim, zoals in hun toren.

Uiteindelijk besloot Kalle te reizen, de wereld rond. In Ethiopië leerde ze koffiebonen branden. In Honduras maakte ze zich het Spaans machtig. Ze at curry’s, taco’s, maombe, buuz en nog zoveel meer. Schrijven deden ze niet, Manten en Kalle. In Portugal brandde het verlangen wel om hem even te zien. Zijn gespierde armen als kranen om haar heen voelen.

Geleidelijk werd het verlangen om terug te keren te groot, en nu ze leest over de Sint-Amandstoren, weet ze dat het tijd is. Wat zullen de mensen zeggen? Wat zal Manten zeggen? Wat is er van de stad geworden? Vanop een afstand bleef ze op de hoogte van de bloeiende, ondernemende stad die Kortrijk geworden is. Het vlas en de klei zijn verdwene

Zou Manten in die nieuwe stad een plaats hebben gevonden? Hij is altijd creatief geweest. Het zou zomaar kunnen dat hij voor een designbedrijf werkt. Of misschien is hij wel verantwoordelijk voor de horizontale ophaalbrug? Dat kan hij zeker, zo’n brug heft hij zomaar de lucht in.

De drang om terug te keren wordt groter. Reuzegroot. Misschien kan ze ook iets in de stad betekenen? Kan ze aan de Leie aan de slag. Ze kent alles van water intussen. Van wat leeft op en onder en tussen de golven. Ze heeft zich ingezet voor helder water. Ze heeft op haar reizen met haar grote handen tonnen plastiek uit de oceanen gevist. Er zit geen vis meer in de Leie, zong Johny Turbo. Misschien kan zijn daar iets aan veranderen?

 

Op een groot vrachtschip kan ze nog net mee, als ze heel stil ligt zodat het schip niet kapseist. Haar hart slaat enkele slagen over als ze in de verte de torens van Kortrijk ziet. Ze tuurt aandachtig. Geen Manten te zien, die tegen een torenspits uitrust. Wel veel nieuwe gebouwen. En bruggen! Zou Manten ze allemaal helpen maken hebben?

Soepel springt Kalle van de boot op de oever. Net te hard: ze laat een flinke put achter. Bij de Sint-Amandstoren – de bovenste verdiepingen zijn al verdwenen - is geen spoor van haar man te vinden. Teleurgesteld gaat Kalle wat verderop tegen haar favoriete Broeltoren leunen. Haar benen in het water: het peil stijgt. Ze hoopt een vertrouwde boot te zien.

 

Het nieuws verspreidt zich door Kortrijk: Kalle is terug. Kinderen sluipen haar stiekem tegemoet om een glimp van de reuzevrouw terug te zien. Ze zwaait hen vriendelijk tegemoet, maar het gewuif verplaatst zo veel wind dat ze enkele meters terug worden geblazen.

Manten merkt het aan de mensen, dat er iets gaande is. Terwijl hij schommelt op het dak van het conservatoriumgebouw, voelt hij blikken. Ze fluisteren. Uiteindelijk kan een vriendelijke voorbijganger het niet laten: ‘Manten, jongen, het schijnt dat Kalle terug is.’

Een zucht. Windkracht 10. Na al die jaren heeft Manten zijn geloof in de liefde opgegeven. Hij miste haar. Liep verloren in zijn stad die steeds meer veranderde. Eindelijk heeft hij zijn weg gevonden. Hij heeft een baan: feestmeester van Kortrijk. In zijn eentje bouwt hij podia, tenten, stellingen, voor alle evenementen in de stad. Dat bespaart het stadsbestuur heel wat geld.

 

Nieuwsgierig gaat ze het rumoer onder het belfort tegemoet. Er staan al enkele stevige ijzeren palen. Een tribune, vermoedt ze. Plots ziet Kalle hoe een reuze-arm die stelling als een blokkendoos ineenzet.

Onmiskenbaar, het is zijn rug. Hier spraken ze elkaar voor het eerst, onder het belfort. Manten draait zicht om. Daar staat Kalle. Tranen rollen over haar wangen. In zijn enthousiasme stoot Manten een deel van de tribune om, dat tegen het stadhuis stoot. Een stevige brok van het balkon valt naar beneden. Geen nood, dat herstelt hij morgen wel, en daar heeft hij nu geen oog voor.

Ze hebben geen woorden nodig, en het duurt niet lang voor de reuzen zich opnieuw met hun tweetjes in de stad vestigen. Nu ze het Muziekcentrum renoveerden, hebben ze in dat grote gebouw wel een plaatsje over. Als de zon schijnt, kunnen ze wat zonnekloppen op het Conservatoriumplein.

En al snel heeft de stad een nieuw project in gedachten voor de twee oude reuzen van het vlas en de klei. De Leieboorden, die moeten naar beneden. Manten en Kalle, die kennen die plaats aan de Broeltorens maar al te goed. Terwijl bij Kalle al een klein buikje zichtbaar wordt, werken ze vrolijk aan het verlagen van de Leieboorden. Want hun eerste Sinksenfeesten samen, die van 2018, die willen ze daar beginnen.

Tekst : Thomas Jacques, Sien Demuynck en Jonas Bruyneel

Illustratie Larissa Viaene

Meer info over de Kortrijkse reuzen 

Wil je weten hoe het verder gaat? lees dan het verhaal van Emma: https://www.bolwerk.be/projecten/emma-de-kleine-reuzin