Kortrijkzaan André Isaac (89) had het door zijn achternaam, die Joodse roots deed vermoeden, niet onder de markt tijdens de Tweede Wereldoorlog. Toch herinnert hij zich ook mooie momenten uit die periode.
Tussen angst en avontuur
André: “Ik werd geboren in Wevelgem in 1934 en was bijna 6 jaar toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. De eerste bom in Wevelgem viel op ons huis. Onze keuken was volledig vernietigd. Vader was loodgieter en ook zijn atelier lag in puin. Daardoor moesten we drie maanden in de kelder van familie slapen. Daarna begon de zoektocht naar een nieuwe woning. Hoewel we door de bombardementen bang waren om in Kortrijk te wonen, vonden we er toch een huis in de Sint-Denijsestraat. Met het huis kwam ook een café ‘Stad Torhout’, dat we huurden van Brouwerij Lust. Daar woonden we ongeveer twee jaar, tot we via de schoonvader van mijn zus konden verhuizen naar Sint-Jan.
In die buurt speelden we veel buiten. In de Schaekenstraat woonde ‘ruw volk’, dat geen schrik had van de Duitsers. Aan de Sint-Janskerk had je dokter Lauwers, met een kleine ‘kliniek’ waar later een rusthuis kwam. We zaten dikwijls aan zijn kriekenbomen en appelbomen, maar hij liet ons begaan. Een andere manier om aan eten te geraken, was door te ‘blauwen’ (smokkelen). Daarvoor hadden we thuis een speciale jas met vier zakken. Daarmee smokkelden we tabak uit Wervik, om die hier door te verkopen.
Verdachte familienaam
Tijdens bombardementen sliepen we in de kelder thuis, of soms in een serre in Bellegem. Het daverde enorm, toch waren we niet bang. Schrik hadden we enkel voor de Gestapo. Onze achternaam ‘Isaac’ was al voldoende om hen ‘s nachts soms op bezoek te krijgen. We durfden bijna onze mond niet opendoen. Uiteindelijk geraakte vader in Gent aan een bewijs dat we niet van Joodse afkomst waren. We zijn verre afstammelingen van de componist Heinrich Isaac. Daarna excuseerde de Gestapo zich wel. Een van hen is trouwens na de oorlog aangehouden en ter dood veroordeeld. Vader ging kijken naar de executie, maar toen hij thuiskwam zei hij dat hij dat nooit meer zou doen.
De witte bende
Een van mijn broers zat bij de ‘witte bende’, wat zeker niet geweten mocht zijn. Hij vertelde er ook weinig over. Ik weet wel dat hij meehielp om de sporen aan de Passionistenlaan uit te breken. Mijn vader werkte meer dan twee jaar in Linz (Oostenrijk) als loodgieter. Om de zes maanden keerde hij terug naar huis. Thuis zorgde moeder voor de vier kinderen. In 1944 zou ik normaal mijn plechtige communie vieren, maar door de oorlog werd dat een jaar uitgesteld tot 1945. Nadien kregen we op school nog een boterham. Op de dag van de Bevrijding, in september 1944, stond er een Amerikaanse jeep met een witte ster op de Grote Markt. Het voelde precies alsof de koning op bezoek was.
Van de schoolbanken naar de loodgietersstiel
Na de oorlog begon vader op zelfstandige basis als loodgieter. Ik liep school in Sint-Jozef tot het 4e moderne. Elke dag ging ik te voet van Sint-Jan tot daar. Een broer van mij stierf echter op vroege leeftijd. Toen hij met een steekkar aan het rijden was, reed een vrachtwagen hem aan. Vader zat zo zonder werkvolk, waardoor ik op mijn 14e bij hem moest beginnen te werken als loodgieter. Werk was er genoeg, bijvoorbeeld in de omgeving van het Magdalenapark en Kunstwerkstede De Coene. Daar waren heel wat huizen platgebombardeerd tijdens de oorlog. Die mensen kregen geld van de staat voor de heropbouw. Ik bleef daarna heel mijn leven loodgieter.”
Meer verhalen over de Tweede Wereldoorlog