Kamiel Ottevaere (98) was leerjongen loodgieter tijdens de Tweede Wereldoorlog. Via zijn werk kwam hij regelmatig in contact met Duitse soldaten, wat een aantal opmerkelijke anekdotes opleverde.
Leerjongen loodgieter
Kamiel: “Ik werd geboren op 10 april 1926 en woonde als kind in de Sint-Antoniusstraat. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog op 10 mei 1940, ik was toen 14 jaar oud, bracht een grote ommekeer in mijn leven teweeg. Na enkele maanden school te hebben gelopen in het Koninklijke Atheneum in de Weggevoerdenlaan, trok ik weer bij mijn ouders in en kon ik een werkplunje aantrekken. Op 12 december 1940 werd ik tewerkgesteld als leerjongen loodgieter bij Emiel Seynaeve en zoon in de Papestraat.
De barre koude, soms tot -15°C in de oorlogswinter van 1940-41, was een voorproefje van de zware omstandigheden van het loodgietersvak. Ik ging werken met mijn pyjama aan om de koude te trotseren. Meestal bestond het werk uit herstellingen. Alleen de rijken hadden een echte badkamer. Al het transport vanaf de werkplek gebeurde met de steekkar. Een fiets had ik pas voor het eerst als ik trouwde.
Duitsers wat lichter maken
Eens moesten we werken aan een wc op de eerste verdieping in het lokaal van de Gilde in de Wijngaardstraat. Het gebouw was op dat moment ingenomen door de Duitsers. Mijn collega Albert vroeg me of ik graag Duits brood at, waarop ik overtuigd ja antwoordde. Albert ging vervolgens naar de kast met het eten van de Duitsers, nam er een brood uit, sneed voor elk vier boterhammen af en besmeerde ze met confituur. Plots ging een deur open: een Duitser moest dringend naar de wc. Ik stopte snel de boterhammen in mijn zakken en wierp me tegen de deur. Ik riep dat we aan de wc werkten en dat hij naar beneden moest gaan, wat hij ook deed, na veel gedonnerwetter (gevloek). Nadat hij verdwenen was, gingen we ons brood opeten in de chauffagekelder. Toen ik het brood uit mijn zakken haalde, waren de zakken van mijn werkpak besmeurd met confituur.
Een ander verhaal vond plaats bij de zusters Verrue, een meisjesschool in de Oudenaardesteenweg. Bij herstellingswerken aan het zinkwerk vroegen ze ons om eens te kijken op het dak van de overdekte speelplaats of er geen ballen in de goot lagen. De vakschool naast de meisjesschool, toen bezet door de Duitsers, had een lokaal waar worsten te drogen hingen en waar het venster openstond tegenover de speelplaats. Ik riep Albert, mijn werkmakker, erbij. We beslisten om het rantsoen van de heren van de nieuwe orde wat te verminderen met twee grote worsten …
Aftrap van White Star Kortrijk
1942 werd het jaar van mijn kennismaking met het uitgaansleven. Gezien alle sportactiviteiten stillagen en we veel vrienden hadden die voetbalden, besloten we met vier om een voetbalclub op te richten. Die kwam er onder de naam ‘White Star Kortrijk’. We namen deel aan een tornooi dat de plaatselijke club, de KVV Kortrijkse Vlaamse Voetbalvereniging, organiseerde. Het bestond uit twee reeksen van vier ploegen, waarvan de overwinnaars de finale betwistten. We haalden het in de finale met glans tegen de KVV.
Ontsnapt aan de Feldpolizei
Gedurende de bezetting beleefde ik niet alleen bange momenten bij luchtaanvallen maar ook door onvrijwillige contacten met de bezetter. Op O.L.H.-Hemelvaart 1943 werd ik bij een Duitse inval in de dansgelegenheid Bloks in Harelbeke door de Feldpolizei gevat, maar vrijgelaten wegens mijn jeugdige uitzicht. Dit in tegenstelling tot een paar andere jongemannen, werkweigeraars, die afgevoerd werden naar Duitsland. Ik heb toen twee pinten gedronken om te bekomen!
Het jaar daarop werd ik op een zaterdag na het werk in de Doornikstraat staande gehouden door een Feldpolizei. Die vroeg me naar mijn paspoort. Gezien ik het niet bij had, kwam de Feldpolizei mee naar huis. Na mijn paspoort en Ausweis (bewijs dat ik werkte) te hebben gekeurd, beoordeelde hij me als 18-jarige goed om verplicht te werken in Duitsland. Dat was echter buiten de waard gerekend, in de persoon van tante Marie Dequae die toevallig aanwezig was. Ze stelde haar veto en zei dat ze de Duitse commandant kende. Ze kon een foto van hen beiden tonen, omdat ze bestelde in Café De Vriendschap aan de Houtmarkt, waar de Duitsers kwartier hadden. Zo kon ze de verdediger van het Deutsche Reich overtuigen om mij thuis te laten. Maar als hij me nog eens ging zien, zou ik alsnog naar Duitsland gestuurd worden. Een paar dagen later was ik met mijn baas onderweg naar een klusje in het centrum, toen ik plots weer die Feldpolizei zag. Met een bang hartje glipte ik ongezien in de schaduw van mijn baas mee.
Op een dag werkte ik aan een verstopte afvoerleiding van een woning dicht bij de Leie. Tijdens de werken kapte ik per ongeluk de telefoonkabel door die de verbinding gaf met Noord-Frankrijk. Mijn baas heeft hemel en aarde moeten bewegen om de Duitsers te overtuigen dat het een ongeluk was en geen sabotage.
Bombardement 26 maart ‘44
Op zondag 26 maart 1944 zat ik met mijn buurvriend Norbert Vandenbroucke in het café De Sporthalle in de Zwevegemsestraat. Het café werd uitgebaat door Jules Masselis, ex-bokser, en er werden geregeld boksmeetings georganiseerd. Rond 21 uur begonnen de sirenes te loeien, gevolgd door het aanzwellende geluid van vliegtuigen en het verlichten van de stad met magnesiumfakkels. We wisten meteen dat we ons aan een bombardement mochten verwachten. We zochten snel dekking in de kelder en beleefden daar de schrik van ons leven.
Een regen van bommen viel neer op de Zwevegemsestraat. Het licht ging uit, de deuren en vensters sneuvelden en een walm van stof dwarrelde neer in de kelder. Ongedeerd en met een zakdoek voor de mond vluchtten we de straat op. Daar zagen we een ravage van jewelste. Een bommenkrater midden in de straat, huizen links en rechts vernield. Op de hoek van de Veemarkt, de kant waar wij geschuild hadden, waren drie huizen vernield. Zoiets vergeet je nooit.
Patatten op de poef
Als oudste van 5 kinderen moest ik thuis meehelpen in het huishouden. Tijdens de bezetting werd mijn vader Gustje immers verplicht te werken op het vliegveld van Wevelgem. Gustje, die al een aantal jaar voor de oorlog werkloos was, kluste daarnaast om zijn gezin te onderhouden. Zo haalde hij bijvoorbeeld voor een Kortrijkse winkel voedsel op de zwarte markt bij boer Adens in Otegem. Daarna werd hij overgeplaatst naar Calais om er aan de Atlantikwall te werken. In zijn verlof ging hij bij boer Adens boodschappen doen en wat kluswerk verrichten. Gustje werd op het hart gedrukt dat, mocht de situatie in Frankrijk verslechteren, hij gerust kon onderduiken op de boerderij tot het einde van de oorlog. Wat ook gebeurde.
Moeder Germaine, die stikster en naaister was, ging af en toe de kleren van het gezin van de boer herstellen. Ik mocht dan mee om wat te eten of graan te helpen dragen. De laatste twee jaar van de oorlog zat Gustje daar en kregen we ons rantsoen aardappelen voor twee jaar gratis. We moesten dit dan maar na de oorlog betalen, wat nooit gebeurd is. Het betekende wel onze redding van de honger.
Begin van iets moois
De laatste dagen van de oorlog blijven me vooral bij omwille van twee voorvallen. Kort voor de Bevrijding werd een vriend doodgeschoten door de Duitsers. Hij was geen lid van het verzet, maar een verzetsstrijder wist niet hoe zijn geweer werkte. Mijn vriend ging één keer mee om het te tonen en werd doodgeschoten.
Op de Dag van de Bevrijding heerste er veel euforie op de Grote Markt. Mijn buurmeisje Denisa Carrette, die later mijn vrouw werd, heb ik op die dag béter leren kennen”, sluit Kamiel af met een knipoog.
Meer verhalen over de Tweede Wereldoorlog