Na een bombardement op haar huis, werd Marie-Thérèse Comeyne tijdens de Tweede Wereldoorlog op verschillende locaties in Kortrijk grootgebracht. Haar man Jacques Vannieuwenhove slaagde er als zoon van een winkelier in om Duitse soldaten flink bij de neus te nemen.
Atelier als toevluchtsoord
Marie-Thérèse: “Ik ben geboren op 14 oktober 1936. We waren met zes thuis: mijn ouders, broer, twee zussen en ikzelf. Onze ouderlijke woning stond in de Pannenbakkersstraat. Ze werd platgegooid tijdens een bombardement. We konden via gaten in de keldermuur naar andere huizen vluchten.
Daarna werden we tijdelijk opgevangen in een atelier van petten in de Jakob Van Arteveldelaan. Om ons toch wat privacy te gunnen, had de fabrieksbaas met jute een apart hoekje voor ons gezin afgespannen. Overdag verbleven we daar, ’s nachts sliepen mijn ouders, broer en één zus in een woning vlakbij. Zij moesten dus telkens de oversteek maken tussen die twee plekken, waardoor mijn broer Jan astma opliep.”
“Mijn andere zus en ik moesten elders overnachten, bij een bevriend koppel. Daarna verbleef ik een tijdje in een pensionaat in Rollegem. Uiteindelijk werden er in de Passionistenlaan vervangwoningen gebouwd voor de geteisterde gezinnen. Daar kon ik opnieuw bij mijn ouders intrekken. Er stonden daar huizen voor minstens 30 Kortrijkzanen die hun huis kwijtgeraakt waren door bombardementen. Ze hadden wel enkel basiscomfort. Een badkamer was er bijvoorbeeld niet aanwezig.”
Een listige winkelierszoon
Ook Marie-Thérèses man Jacques Vannieuwenhove herinnert zich de Tweede Wereldoorlog nog levendig. Jacques: “Ik ben geboren in 1934. Mijn ouders hadden een voedingswinkel in de Theodoor Sevenslaan. Daardoor hebben we nooit honger gekend. Je moest toen je plan trekken, dus we kweekten ook konijnen en kippen. Mensen schoven dikwijls in lange rijen voor onze winkel aan. We moesten er ook twee jonge Duitse soldaten logement geven. Dat waren goeie gasten. Ze hadden zelf de oorlog niet gewild, zeiden ze.”
“Ons huis lag niet ver van café De Tunnel, waar vaak Duitse soldaten zaten. Ik hing er veel rond en kreeg geld om voor hen inkopen te doen. Ze wisten echter niet dat ik de zoon van een winkelier was. Daar heb ik goed van geprofiteerd,” lacht Jacques.
“Uit angst voor de bombardementen fietsten mijn ouders, zus en ik elke avond naar Zwevegem, om daar de nacht door te brengen in een boerderij. We deden dat nog tot maanden nadat de laatste bom viel. We konden niet geloven dat de bombardementen voorbij waren.”
Meer verhalen over de Tweede Wereldoorlog