Roger Vandemoortele (96) was 13 jaar oud toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Hij bleef zijn hele leven gefascineerd door de lokale oorlogsgeschiedenis en heeft nog altijd mappen vol documenten.
Op zoek naar soldatenverhalen
Roger: “Thuis waren we met vijf kinderen, ik was de oudste. Mijn vader werkte als voorman in de vlassector. Mijn vroegste herinneringen hebben te maken met de oorlog, die een diepe indruk op mij naliet. Daarom heb ik er later heel mijn leven informatie over opgezocht en bijgehouden. Het zijn lijvige dossiers, gaande van de mobilisatie tot krijgsgevangenschap. Zo bezit ik onder andere nog alle Belgische staatsbladen van 1938 tot 1947.
Het Duitse leger viel België binnen in Limburg. Ik vond informatie over welke Belgische militairen daar vochten. Elk jaar bezoek ik nog meermaals een van hen die in Geluwe woont. Als jonge gast woonde ik in Sint-Eloois-Winkel, daar sneuvelden volgens mij 8 of 9 Belgische soldaten tijdens de gevechten die twee dagen duurden. Ik zag er zelf een dode soldaat liggen en zocht daarna op van waar hij afkomstig was. In de volksmond sprak men verkeerdelijk over een Ardense jager, dat was een beetje een verzamelnaam voor iedereen die Frans sprak. In werkelijkheid kwam hij uit de omgeving van Doornik, dat vroeger een garnizoensstad was. Van een andere soldaat vond ik zijn graf en had ik later contact met zijn broer. Toen ik onlangs nog een andere ex-militair ging bezoeken, bleek hij niet meer thuis te wonen maar in een rusthuis. Op zo’n moment eindigen de contacten. Langzaamaan verdwijnen de laatste getuigen.
Creatieve oplossingen voor schaarste
Tijdens de oorlog ging ik naar de technische school in Kortrijk. Elke dag fietste ik meer dan 10 km tot daar. Daardoor kon ik, in tegenstelling tot veel andere mensen, ook fietsbanden krijgen via de rantsoenering. Ook een vast product bij de rantsoenering: het Duitse brood. Dat was bruin, hard en onsmakelijk maar we aten het toch maar op omdat het van de Duitsers kwam … Veel mensen leden honger. Op de speelplaats van de school mochten we sigaretten roken. Tabak was wel duur. Ik vond het altijd raar dat de priester tijdens de misviering nooit de boeren opriep om aardappelen en tarwe te planten in plaats van tabak. Maar die laatste teelt bracht meer op. Van klasgenoten hoorde ik eens dat er geld te verdienen viel met bietenbladeren, die ook gerookt werden. Bij ons thuis hadden we een groot stuk grond, en dus veel werk. Ik ging er bietenbladeren aftrekken en legde die daarna te drogen. Mijn vader vond mijn voorraad en zei dat ik die moest weggooien omdat hij in de weg lag. Maar ik wou dat niet en legde de bietenbladeren op zijn duivenkot. Tegen Kerstmis had niemand nog bietenbladeren. Een blauwer (smokkelaar) hoorde over mijn voorraad en bood me 100 frank per kilo aan, wat veel geld was. Met een leemzak kwam hij de bietenbladeren halen. Ik had voor maar liefst 10 kilo liggen en kreeg dus 1000 frank. Maar moeder nam het geld af en stak het snel weg.
Een netelige situatie
Tijdens bombardementen in de omgeving van Sint-Eloois-Winkel mochten we nooit thuis schuilen, maar kropen we in de grachten. Sommigen huilden omdat ze geneteld werden. Ik herinner me ook een ommegangkermis in Sint-Eloois-Winkel met een wielerkoers. Enkele gasten van mijn school stonden daar plezier te maken met de meisjes, maar ik was er alleen. Dat waren nochtans diegenen aan wie alles drie keer moest uitgelegd worden op school …
Op een gegeven moment stopte de technische school omdat de Duitse vliegtuigbouwer Erla introk in het schoolgebouw om er vliegtuigen te herstellen. Naast Kortrijk hadden ze ook een afdeling in Deurne. Jonge mannen uit de streek werden er verplicht tewerkgesteld. Na de sluiting van die school ging ik voortaan naar Sint-Jozef in de Oudenaardsesteenweg. In juni 1944 was ik op weg naar de les toen ik aan de Kortrijkse Noordbrug kwam. De oorspronkelijke brug over de Leie was bewust vernietigd door de geallieerden aan het begin van de oorlog, maar de Duitsers hadden een houten noodbrug gemaakt. Aan de overkant van de Leie riep er iemand naar mij dat de geallieerden geland waren in Normandië. Dat was het eerste dat ik daarvan hoorde want thuis hadden we geen radio. Ik twijfelde of ik wel verder zou gaan, want ik was in de illusie dat de geallieerden elk moment in Kortrijk konden staan. Uiteindelijk zou dat nog ettelijke maanden duren.”
Na zijn studies ging Roger in de textielsector werken. De bedrijven wachtten geschoold personeel met open armen op. Zo kon hij onder andere twee jaar in Zuid-Afrika werken. Op zijn oude dag woont hij in de noordrand van Kortrijk.
Meer verhalen over de Tweede Wereldoorlog