Zuster Marthe Despriet

Zuster Marthe Despriet (93) maakt al sinds de jaren ’50 deel uit van de Zusters van Liefde in Heule. Als dochter van de burgemeester van Hulste beleefde ze de Tweede Wereldoorlog als kind vanop de eerste rij. 

Op de vlucht 

Zuster Marthe: “Na acht maanden mobilisatie van het Belgische leger, brak op 10 mei 1940 de oorlog uit. Ik was 9 jaar en woonde in Hulste. Ons gezin luisterde elke dag naar de geheime radio in de keuken. Zo bleven we op de hoogte van de opmars van het Duitse leger. Niet veel later kwam het bevel dat alle bewoners van de Leieboorden zo snel mogelijk moesten vertrekken uit het gebied. Het Belgische leger zou alle bruggen dynamiteren om zo het Duitse leger tegen te houden. Dat leidde tot grote angst onder de bevolking. 

Ook in ons gezin begonnen de moeilijkheden. Het ergste was dat mijn vader, Marcel Despriet, net in 1939 tot burgemeester van Hulste benoemd was. Wij, in ons gezin met zeven broers en zussen, voelden ook de grote bezorgdheid van onze ouders: zouden we moeten vluchten? Papa was sterk begaan met zijn vlasbedrijf en het personeel. Hij wou dus niet op de vlucht slaan. Mama daarentegen wel. Ze besloot met haar kinderen te vluchten naar de hoeve van haar zus in Meulebeke, waar ook andere familieleden verbleven.”  

Tijdelijk verblijf in Meulebeke 

“Mijn zus Simonne en ik vertrokken als eersten met de fiets. Onderweg hoorden we voortdurend knallen van de gevechten. We stopten even aan een Mariakapel en bidden haar om hulp. Mama en de andere kinderen, het jongste was pas 9 maanden oud, volgden pas ‘s anderendaags met paard en kar. Voor het erf stond ik uren uit te kijken naar hun komst. Voortdurend zag ik vluchtelingen voorbijkomen en hoorde ik schoten. Het waren lange uren tot ik uiteindelijk de wagen, volgeladen met matrassen en het gerief dat we nog bijeengeraapt hadden, zag aankomen. 

’s Nachts sliepen we in de aardappelkelder, die ingebouwd was in een grote schuur. Die was overkoepeld met een meter dikke muur. Enkel een kleine opening liet wat licht door. Regelmatig hoorden we kanonschoten en inslagen van obussen. De Belgen en Duitsers beschoten elkaar vanuit Ingelmunster en Tielt. Dat had tot gevolg dat we bij daglicht zagen hoe het vee dood op de velden lag. 

Nadat we een tijdje op de hoeve gelogeerd hadden, vond papa dat de tijd rijp was om ons terug te halen. We wachtten vol ongeduld op zijn komst, maar nadat hij onderweg driemaal was tegengehouden door Duitse soldaten, durfde hij ons niet meer opzoeken. Mama wou niet langer wachten en nam zelf de beslissing om al met enkele kinderen terug te keren. Simonne en ik volgden pas een tijdje later. Bij onze terugkeer in Hulste sloeg de schrik toe. Duitse soldaten hadden alles overhoop gegooid en de kasten geplunderd. Er was werk aan de winkel om alles weer in orde te brengen.” 

Een echte ‘burgervader’ 

“Het Belgische leger moest zich overgeven. De Duitsers bezetten daarna ons land en het leven in Hulste ging weer zijn gewone gang. Er waren op dat moment maar drie auto’s in ons dorp, en ons gezin had er één van. Daarmee bracht papa soms zieken naar het ziekenhuis. Hij probeerde zich als burgemeester vooral zo neutraal mogelijk te gedragen en geen partij te kiezen in de strijd tussen de ‘witte’ en de ‘zwarte’ bende. Dit terwijl zijn twee broers wel de kant van het Duitse regime kozen. Soms kwam de Gestapo uit Kortrijk naar Hulste om paarden, gewassen of fietsen op te eisen bij de boeren. Daarnaast zochten ze jonge mannen die ondergedoken zaten om niet in de Duitse oorlogsfabrieken te moeten werken. Telkens papa als burgemeester weet had van de komst van de Gestapo, ging hij snel een fietsritje maken om de Hulstenaren te verwittigen. Vaak bood hij de Duitsers eerst een goed middagmaal aan voordat ze het dorp rondgingen. Zo hadden de inwoners tijd om het één en ander te verbergen. Het gaf onder meer onze buurjongen, die ondergedoken zat, de kans om via ons dak te ontsnappen aan de verplichte arbeid. 

De vrijgevigheid van papa was bekend in het dorp. Buren mochten water of ‘slam’ (kolengruis) komen halen in de fabriek. Ik herinner me nog dat een kind uit Doornik bij ons kwam aanbellen voor aardappelen, of dat ik op mijn kleine fiets melk en boter moest brengen naar een arm gezin. Papa zei erbij: ‘Dit moet niemand weten’. Omdat we enkele boeren in de familie hadden, leden we als kind geen honger. Toch liet papa ons op school mee aanschuiven voor de soep van Winterhulp of voor de gratis vitamines. Op de septemberkermis werden dan weer bonnetjes uitgedeeld voor de schommel, paardjesmolen en botsauto’s. Door mee te moeten aanschuiven, werden we niet anders behandeld dan andere kinderen. 

Als kind was ik heel benieuwd naar de ‘blauwers’ (smokkelaars). Er lag een klein wegje naast de vlasweide voor ons, dat door hen veelvuldig gebruikt werd. Ook papa liet soms producten zoals Oxo of worsten smokkelen uit Frankrijk, voor zijn personeel. Hij verborg ze in vlas. De Duitsers doorzochten het vlas wel door het met een riek te doorprikken, maar tevergeefs.”  

Pensionaat in Heule 

“De oorlog duurde voort en wij groeiden verder. Simonne trok in 1941 naar het pensionaat in Heule. Toen was daar nog geen internaat. Simonne moest dus altijd met de fiets naar Heule. Na mijn plechtige communie mocht ik mij in 1943 bij Simonne en mijn andere zus Lena voegen in het pensionaat, dat dan wel al een internaat had. Om de zes weken mochten we eens naar huis gaan. Wegens de oorlog vroegen de zusters aan de ouders om te helpen met de kosten. We namen dus toespijs mee voor het ontbijt, fruit en wat snoep. Uiteindelijk verbleef ik tot 1948 in het pensionaat. 

Kort na D-Day begonnen de Duitse soldaten weg te trekken. Ik zag hen passeren vanuit onze vlasfabriek. Zij waren de oorlog moe en verlangden naar hun heimat, bij vrouw en kinderen …” 

Maria’s Voorzienigheid 

Marthe vestigde zich vanaf 1951 in het klooster van de Zusters van Liefde, waar ze in 1953 haar gelofte aflegde. Daarom is zij ook altijd enorm geïnteresseerd geweest in de geschiedenis van de orde en van hun ziekenhuis Maria’s Voorzienigheid in de Loofstraat. Marthe: “In de volksmond heette die ‘de nieuwe kliniek’, omdat ze pas in 1938 in dienst ging. Zuster Marie Palmyre hield tijdens de oorlog een dagboek bij, waardoor we het leven van toen met een grote nauwkeurigheid kunnen reconstrueren. 

De bijzonder stevige ‘onderplaats’ (bunker), die aan het begin van de oorlog onder de ziekenhuistuin aangelegd werd, kwam goed van pas om te schuilen. Bevoorradingsmoeilijkheden met onder andere voeding, kolen en textiel, waren vaste prik. De Duitsers bezetten het ziekenhuis in bepaalde periodes van de oorlog en namen heel wat bedden en de technische diensten in beslag. De zusters werden betaald om hen te verzorgen. In ruil voor de was kregen ze ook gratis kolen. Andere fragmenten van het dagboek gaan onder meer over de aankoop van een aardappelschilmachine, in die tijd een bijzonderheid. Op het einde van de oorlog werd ‘onze’ kliniek gebombardeerd en sterk beschadigd in de nacht van 20 op 21 juli 1944.” 

Bombardement op klooster Sint-Jansput 

“Ons kloosterhuis en de aangrenzende school voor lager onderwijs in de Rekollettenstraat werden dan weer platgegooid op 26 maart 1944. Negen zusters werden dood van onder het puin gehaald. Slechts drie zusters overleefden de ramp. Die dag was op de Sint-Elooisparochie uitgeroepen tot boetedag, om vrede te verkrijgen. Niemand vermoedde wat een paar uur later zou gebeuren … Midden in het avondgebed, rond 21 uur, regende het bommen. 

Hoewel er honderden slachtoffers waren in Kortrijk, kregen de negen zusters met een speciale toelating toch een afzonderlijke begrafenis op Witte Donderdag. Een lijkstoet was verboden. Het werd een eenvoudige maar indrukwekkende begrafenis waarbij 1200 doodsprentjes uitgedeeld werden … wat nog te weinig was.” 

Een leven vol liefde 

Na een zinvol leven in dienst van de Zusters van Liefde brengt Marthe nu haar oude dag door in het moederklooster in Heule. Marthe: “Onze orde is gesticht in 1838 en startte met een weeshuis. Sindsdien waren er al meer dan 1 000 zusters lid. Nu zijn we nog met zo’n 60 zusters in West-Vlaanderen en Afrika. Onderwijs was lange tijd een van onze kernactiviteiten, maar ondertussen gaven we al onze scholen uit handen aan andere katholiek geïnspireerde instanties. In 2021 brandde de kapel naast ons moederklooster uit. Het is ergens wel mooi dat we er kwamen ten dienste van de arme jongeren en nu zelf terug ‘arm’ zijn. 

Vanaf 1951 woonde ik altijd in het moederklooster. Eerst gaf ik 30 jaar les in onze school Spes Nostra. Daarna was ik 25 jaar kapster van mijn medezusters. Momenteel ben ik organist en liturgist. Ik hoop dat te blijven tot mijn dood.”  

Meer verhalen over de Tweede Wereldoorlog

 

Zuster Marthe
Zuster Marthe
Zuster Marthe